Minister gaat tarieftoezicht wijzigen vooruitlopend op Warmtewet 2.0

Geplaatst op 17-03-2020 door Stichting Warmtenetwerk

Inwerkingtreding van de nieuwe Warmtewet wordt pas voorzien per 1 januari 2022 (zie ook “Warmtewet 2.0 nader uiteengezet”). De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft echter besloten vooruitlopend daarop de bestaande Warmtewet zoveel mogelijk te benutten: hij laat twee nog niet in werking getreden bepalingen (artikel 7, lid 2 t/m 4 Warmtewet) alsnog in werking treden, waardoor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) aanvullende bevoegdheden verkrijgt bij het uitoefenen van toezicht op de tarieven die warmtebedrijven aan hun afnemers in rekening brengen. Michelle de Rijke, advocaat en partner bij Van der Feltz advocaten bespreekt in dit blog de brief van de Minister aan de Tweede Kamer van 10 februari 2020, waarin de Minister de inwerkingtreding van deze bepalingen uit de huidige Warmtewet aankondigt en hij de Kamer ook informeert over de status van het onderzoek naar een nieuwe methode voor tariefregulering voor warmte.

Opleggen van correctiefactor op de tarieven door ACM
De ACM voert elke twee jaar een rendementsmonitor uit, dat is een onderzoek naar de financiële rendementen van warmteleveranciers, laatstelijk over de jaren 2017 en 2018. De ACM is bij de rendementsmonitor uitgegaan van een bandbreedte voor een redelijk geacht rendement van 5,2% – 6,6%.  De ACM heeft vastgesteld dat in 2018 de warmteleveranciers een hoger rendement hebben behaald dan deze door de ACM gestelde bandbreedte. Op grond van artikel 7, lid 2 t/m 4 Warmtewet kan de ACM in het geval dat het rendement van een leverancier op al zijn netten gezamenlijk hoger is dan het door de ACM vastgestelde redelijk rendement, het meer dan redelijk behaalde rendement door middel van een correctiefactor laten verdisconteren in de toekomstige tarieven van die leverancier. Deze bepaling is echter nog niet in werking getreden, zodat de ACM tot op heden geen correctiefactor kan opleggen.

 

Koninklijk Besluit en beleidsmaatregel
In zijn brief aan de Tweede Kamer van 10 februari 2020 heeft de Minister aangekondigd dat hij door middel van een Koninklijk Besluit de nog niet in werking getreden onderdelen van artikel 7 uit de Warmtewet in werking zal laten treden. Daarmee is enige tijd gemoeid, omdat dit Koninklijk Besluit eerst gedurende vier weken aan de Eerste en Tweede Kamer zal moeten worden “voorgehangen”. Vervolgens zal als de bepaling in werking is getreden, de ACM een beleidsregel moeten vaststellen voor het bepalen van een correctiefactor. Het is de bedoeling dat de ACM zich daarbij mede baseert op de gegevens uit de rendementsmonitor. Inmiddels heeft de ACM op haar website laten weten dat uit de drie achtereenvolgende rendementsonderzoeken die de ACM heeft gepubliceerd, blijkt dat de rendementen voor warmteleveranciers over de jaren heen zijn gestegen. Voorts is gebleken dat er een grote variatie in de rendementen tussen warmteleveranciers is.

Over de toepassing van een rendementstoets op grond van haar nieuwe bevoegdheid heeft de ACM opgemerkt dat dit zorgvuldig zal moeten gebeuren, omdat een hoger rendement bijvoorbeeld ook kan worden veroorzaakt doordat een bedrijf efficiënter is dan een ander bedrijf. Dit moet niet worden bestraft, nu efficiëntie juist moet worden gestimuleerd. Het ligt voor de hand dat de ACM bij het voorbereiden van de beleidsregel voor het vaststellen van de rendementstoets, expliciet de warmteleveranciers betrekt, onder meer om te voorkomen dat warmteleveranciers die efficiënter zijn gaan werken, worden bestraft met de toepassing van een correctiefactor. In elk geval zal de toepassing van de nieuwe beleidsregel tot effect hebben dat bestaande warmtebedrijven hun boekhouding en interne organisatie zullen moeten aanpassen.

 

Toekomstige tarievensystematiek
De Minister ziet de inwerkingtreding van artikel 7, lid 2 t/m 4 Warmtewet als een effectieve brug naar het nieuwe tariefreguleringssysteem in de Warmtewet 2.0, kortweg aangeduid als Warmtewet 2. Voor de ontwikkeling van dit nieuwe systeem heeft de Minister het onderzoeksbureau Oxera in de arm genomen. Het onderzoek van Oxera heeft drie mogelijke alternatieven opgeleverd voor het huidige gasreferentietarievensysteem, te weten:

  • een op kosten gebaseerde referentieprijs;

  • maatstafregulering en

  • netwerk-specifieke regulering.

De tweede optie van maatstafregulering houdt in dat een benchmark wordt vastgesteld door analyse van werkelijke kosten van warmtesystemen, die afhankelijk is van de karakteristieken van het betreffende warmtesysteem. Oxera vindt dit de meest effectieve en efficiënte aanpak voor een tariefsysteem, mits een noodzakelijke overgangsperiode in acht wordt genomen.

 

Alternatief voorstel van de warmtebedrijven
De Minister maakt er in de brief van 10 februari jl. ook melding van dat vijf warmtebedrijven in aanvulling op het advies van Oxera een alternatief hebben aangedragen. Volgens dit alternatieve voorstel moeten warmtebedrijven uitgebreide kosteninformatie toesturen aan de ACM, die in reguleringsperiodes van drie tot vijf jaar zal beoordelen of de bedrijven meer rendement hebben behaald dan de daarvoor bepaalde maximum toegestane winst. Als de ACM constateert dat dit het geval is, moeten deze overschotten worden terugbetaald aan de betreffende afnemers. Het onderzoeksbureau SiRM, dat op verzoek van de Minister het voorstel van de warmtebedrijven aan een review heeft onderworpen, rapporteerde als grootste nadeel van het voorstel van de warmtebedrijven het gebrek aan een efficiëntieprikkel.


Overgangsperiode
De Minister heeft nog geen keuze gemaakt voor één van de genoemde tarievensystemen, maar heeft wel te kennen gegeven dat bij de inwerkingtreding van de nieuwe Warmtewet, naar verwachting in 2022, een noodzakelijke overgangsperiode in acht zal worden genomen. De inwerkingtreding van artikel 7, lid 2 t/m 4 Warmtewet is nog dit jaar gepland.

Rond 2030 zal het definitieve op kosten gebaseerde tariefsysteem worden geïntroduceerd en zal een geheel nieuwe tarievenreguleringsmethodiek van de ACM in werking treden.

Het zou interessant kunnen zijn om voor warmtebedrijven die in de periode vanaf 2022 hun activiteiten starten, bij wijze van proef het door de vijf warmtebedrijven voorgestelde alternatieve tarieftoezicht te laten gelden. Op die manier kan met dit alternatief ervaring worden opgedaan en aan de hand van de praktijk kan dan worden beoordeeld of dit alternatief efficiënt en effectief is.

 

*Stichting Warmtenetwerk is niet verantwoordelijk voor de inhoud van ledenblogs en/of gastcolumns. Dit ligt, net zoals de rechten, bij de auteur. Stichting Warmtenetwerk publiceert ledenblogs en gastcolumns om het debat over de ontwikkeling van warmte te stimuleren en kennisdeling te bevorderen. Deze artikelen zijn geen weergave van de standpunten van Stichting Warmtenetwerk. Wilt u in gesprek komen met de auteur? Dit kan Stichting Warmtenetwerk bemiddelen (mits de auteur akkoord gaat). U bent welkom om een contactverzoek in te dienen via het ledenprofiel of een mail te sturen naar: secretariaat@warmtenetwerk.nl

Auteur:
Michelle de Rijke

Lees ook onze andere berichten