Vlaanderen: zandlopermodel schept draagvlak voor warmtenetten

Geplaatst op 11-04-2019 door Stichting Warmtenetwerk

Ook in Vlaanderen begint de aandacht voor de aanleg van warmtenetten toe te nemen. Hoe zorg je ervoor dat aan tegenstrijdige belangen recht wordt gedaan? Tom Prinzie, vicevoorzitter warmtenetwerk Vlaanderen, heeft daarvoor een multi-actor aanpak ontwikkeld. “Stel de drijfveren van alle betrokken partijen voorop en werk de plannen daarna aan de hand van een zandlopermodel uit.”

 

Vergeleken met andere landen staan warmtenetten in Vlaanderen in de kinderschoenen. Door de communistische erfenis loopt voormalig Oost-Europa voorop, gevolgd door Scandinavië, Duitsland en ook steeds meer Nederland. Waar de eerste warmtenetten, vooral die in het vroegere Oost-Europa, nog gevoed werden door stoom en steenkool, maakt men voor de huidige generatie steeds meer gebruik van restwarmte in combinatie met hernieuwbare energie. Volgens de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) kan 62 procent van de hele warmtevraag in Vlaanderen zelfs kosteneffectief worden ingevuld door warmtenetten op restwarmte te laten draaien. Daarvan is nu maar een fractie ingevuld, voornamelijk door het warmtenet van Roeselare (1986) en sinds kort door dat van Harelbeke (2018), allebei in West-Vlaanderen.

 

Zandlopermodel
Maar hoe krijg je betrokken partijen – van bewoners tot installateurs, van exploitanten tot overheden – op zo’n wijze bij elkaar dat de plannen voor een warmtenet ook naar behoren op tijd worden uitgewerkt? Tom Prinzie, naast bestuurslid bij Warmtenetwerk Vlaanderen ook energie-expert bij Van Marcke, heeft daarvoor een zandlopermodel ontwikkeld dat uitkomst tijdens diverse stadia van het proces biedt. Zijn model is voor het eerst op het 54ste MACDES congres, eind 2018 in Havana als paper gepresenteerd (MACDES staat voor Medio Ambiente Construido y Desarollo Sustenable, ofwel de gebouwde omgeving en duurzame ontwikkeling).

“Eén van de auteurs”, verklaart Prinzie de exotische locatie, “is Julio Efrain Vaillant Rebollar. Hij is een naaste medewerker van Arnold Janssens, hoogleraar bouwfysica en urbane omgeving aan de Universiteit van Gent, die beiden aan dit paper meewerkten. Julio is Cubaan, ze hebben al jaren contact met Cuba waar lokale overheden zoeken naar mogelijkheden om afval, in plaats van te dumpen, in energie om te zetten.”

“De situatie in Vlaanderen”, schakelt hij terug, “is overigens wel anders dan in Nederland waar de regelgeving tegenwerkt. België heeft strenge EPB wetgeving (het Vlaamse equivalent van EPC). Daarop hebben we ons zandlopermodel gezet. Dat gaat er niet alleen vanuit dat energieafname voor de eindgebruiker betrouwbaar en duurzaam moet zijn maar ook dat de energieprijs, net als de kosten voor aansluiting en installatie, aanvaardbaar is. Eerst en vooral definieer je de drijfveren van elke partij. Vervolgens breng je die aan tafel waarbij je in enkele stadia conflicten, verschillen en mogelijke overeenkomsten blootlegt. Pas indien er voldoende drijfveren bij elke partij aanwezig zijn, kan een warmtenet worden gerealiseerd.”

 

Warmtenet Harelbeke/Kuurne
Het meest recente voorbeeld van een warmtenet in Vlaanderen is dat van Harelbeke, een plaats van ruim 25.000 inwoners aan de rand van Kortrijk en hemelsbreed amper 18 kilometer van Roeselare. Het dorp aan de rivier ‘de Leie’ had al in 2010 plannen om de restwarmte van Imog, de regionale afvalverwerker waarbij Harelbeke, Kuurne en negen andere gemeenten zijn aangesloten, voor een stadsnet te gebruiken. De meer dan 230.000 inwoners en bedrijven in de regio produceren jaarlijks zo’n 65 miljoen kilo afval. Imog voert sinds 2014 veel overtollige warmte naar het plaatselijke betonbedrijf Nerva maar heeft ruim voldoende capaciteit om dat voor circa 30.000 inwonersequivalenten in de buurt te doen. Op de tekentafel staat warmtevoorziening voor een woonwijk aan de overzijde van de ‘Leie’, juist tussen Harelbeke en Kuurne, die binnenkort zal worden verkaveld. Ook semipublieke gebouwen (een school en muziekschool, het jeugdcentrum, de brandweerkazerne) en enkele flats langs de Leie wil men op die wijze van warmte voorzien.

“Ge zoudt toch denken dat een simpel idee – overtollige restwarmte nuttig gebruiken – al rap tot uitvoering zou leiden”, zegt Prinzie. “Het tegendeel bleek echter waar. Pas in 2017 ging de eerste spade de grond in voor het warmtenetwerk. Onder de inwoners heerste eerst weerstand, de leidingen zouden kunnen lekken, men kende het niet: onbekend maakt onbemind. Toen men erachter kwam dat dit proefproject van de intercommunale ook goed zal worden beheerd, verdween het wantrouwen al snel en zijn veel van de eindgebruikers in warmteafname meegegaan.”

 

Intercommunale

Een significant verschil tussen Nederland en Vlaanderen is de grootte van warmtenetwerken. In de jaren ’70 en ’80 werd daaraan in Vlaanderen al gewerkt maar toenmalige warmtenetten – uitgelegd op 10.000 à 15.000 inwonersequivalenten – bleken te klein. Perceptie speelt mee: waar de Vlaming een warmtenet van vijftig wooneenheden pas kleinschalig vindt, spreekt de Nederlander van kleinschaligheid onder vijfduizend eenheden. Na de liberalisatiegolf werden intercommunales monopolist op gebied van gas en elektriciteit. Behalve voor warmte.

Volgens Prinzie gaf dat laatste de aanzet om druk op de gemeente uit te oefenen. “Als Vlaanderen wil kiezen voor minder fossiele brandstoffen”, zegt hij, “dan hebben warmtenetten daarin zeker een plaats. Zodra de distributiemaatschappij in de plannen meegaat, kan realisatie van zulke netten vrij snel, zeker in dichtbevolkte gebieden als het onze. Wel is het zo dat er warmteverliezen over grotere afstanden plaatsvinden maar de rendementen voor Harelbeke steken boven de negentig procent. De ovens van Imog en de kerk liggen amper vierhonderd meter uiteen, dus gunstig voor stadverwarming.”

 

Bron: https://www.energiesparen.be/warmtekaart


Zonering
De energie-expert pleit voor goede afstemming van plannen en zonering. Voor dat laatste heeft VITO, op verzoek van het Vlaamse gewest, in 2015 een warmtekaart opgesteld die sindsdien periodiek wordt bijgewerkt. “Het gewest moet aangeven welke streken het meest toegerust zijn op biogas, waar warmtenetten op restwarmte kunnen draaien. Leidraad dient te zijn dat we overstappen op duurzame of recupereerbare energie. Antwerpen, Gent en Brugge breiden nu hun warmtenetten uit. Van hun ervaringen kunnen we leren. Ook inwoners kloppen steeds meer aan voor informatie, kosten en gebruik. De multi-actor analyse en het zandlopermodel nodigen tot betere implementatie van warmtenetten uit. Tegelijkertijd zullen we methodes en kansrijke zones in kaart moeten brengen om daarachter te komen. Als we over de schutting kijken kunnen we zowel economisch als milieuvoordeel plukken. Laten we nu eens drie, vier warmteprojecten in Vlaanderen definiëren die vrijwel identiek zijn en opschaling en aanzienlijk meer CO2 reductie ligt binnen bereik”, roept Prinzie op.

Hier kunt u het MACDES paper terugvinden: https://biblio.ugent.be/publication/8590818

 

Auteur:
Tseard Zoethout

Lees ook onze andere berichten