Danish district heating is a complex structure developed over 100+ years. The Danish Model is good!! In Denmark!
Zo opent Morten Duedahl, business manager van de Danish Board of District Heating (DBDH), zijn toespraak tot de deelnemers van de studiereis aan Kopenhagen. Waar Nederland het momentum van de vondst van de gasbel van Slochteren heeft gebruikt om grootschalige gasnetten te ontwikkelen heeft Denemarken het momentum van de oliecrisis ingezet voor de grootschalige uitrol van warmtenetten. De Deense regering schrok bij de oliecrisis van haar afhankelijkheid van import van energie en besloot om die afhankelijkheid drastisch te verminderen. Windenergie en de benutting van restwarmte moesten daar voor zorgen. Men begon met de benutting van warmte die vrijkomt bij elektriciteitsproductie en bij het verbranden van afval. Van centrales op fossiele brandstoffen gaat men over op biomassa als brandstof. 63% van de gebouwde omgeving zit op een warmtenet waardoor men de overstap naar duurzame warmte snel kan maken. Op het eerste gezicht lijkt de energietransitie in Denemarken veel eenvoudiger dan in Nederland en moeilijk te vergelijken. Toch kunnen we een hoop leren van een volwassen markt voor warmtenetten.
De weg van de minste weerstand
In het museum De Casteelse Poort in Wageningen zijn speelkaarten te vinden waarmee we in de jaren vijftig campagne voerden voor stadsgas. Warm water werd gepresenteerd als een nutsvoorziening, iets wat niemand meer ‘hoefde ‘t’ontberen’.
Voor Denemarken wordt warmte uit warmtenetten op dezelfde manier gepositioneerd: iedereen krijgt een aansluiting. Er wordt geen winst gemaakt op de verkoop van warmte. Natuurlijke monopolies worden geaccepteerd. Zo heeft stadsverwarming dezelfde positie gekregen als drinkwater in Nederland: een gemeenschappelijke voorziening die voor ons wordt geregeld. Zonder zorgen, zonder moeite.
De Deense warmtebedrijven bieden wel enkele keuzes: een gebouweigenaar mag zijn eigen afleverinstallatie aanschaffen en beheren of kan er voor kiezen om af te sluiten van het warmtenet. Echter, volgens het principe van nudging is aangesloten blijven de weg van de minste weerstand en dus blijft een overgrote meerderheid van Denen gebruik maken van het warmtenet. Bij nudging schept men de omgeving waarin de burger geheel vrijblijvend een keuze maakt en dan de ‘goede’ keuze aantrekkelijker vindt dan de alternatieven.
En daarin zit dan ook de uitdaging in Nederland: onze weg van de minste weerstand is nu nog dat je aangesloten blijft op het aardgasnet dat in de zestiger jaren met onvoorstelbare snelheid in het hele land werd uitgerold. Hoe (en wanneer?) kunnen we zorgen voor een omslag?
Het natuurlijke monopolie
Denemarken is ingedeeld in gemeentes en gemeentes zijn ingedeeld in zones. Per zone is vastgesteld welke collectieve infrastructuur de gebouwde omgeving verwarmt en zo concessies verleend aan warmtebedrijven. Zo zijn er zones op restwarmte van afvalverbranding, zones op warmte uit stroomproductie en zones op aardgas. Er is als het ware een aansluitplicht – onder coördinatie van de gemeente – met een recht om af te sluiten. Het alternatief is dan een individuele oplossing zoals een warmtepomp of een pelletkachel. Wat erg opvallend is, is dat prijzen voor energie tussen zones kunnen verschillen. Die variatie ontstaat als volgt: energie mag niet met winst worden verkocht, maar wel mag een zeker rendement worden berekend om risico’s af te dekken. Dat is een klein percentage bovenop het warmtetarief wat als baten terugvloeit naar het energiebedrijf. Daarnaast wordt de hoogte van het warmtetarief opgebouwd uit een verbruikstarief, een eenmalige aansluitbijdrage en het vastrecht. Het vastrecht ontstaat door de investeringskosten voor componenten van het warmtenet die voor alle woningen nodig zijn en die onderhouden en vervangen worden aan het eind van hun levensduur. Doordat de manieren van opwek en transport en de gebouwen per zone verschillen, ontstaan verschillende investeringskosten, operationele kosten en baten en betalen gebruikers per zone een andere prijs. Eigenlijk ontstaat zo een prijzenstructuur die hetzelfde is als in Nederland. Er zijn een paar verschillen:
- In Nederland is er een maximum tarief voor warmte, zowel in vastrecht als in verbruikstarief, die gerelateerd is aan de gasreferentie. Het ACM ziet erop toe dat die gasreferentie (Niet Meer Dan Anders) juist wordt gehanteerd. Denemarken heeft geen price cap.
- In Nederland mogen warmteleveranciers winst maken, maar het rendement op de investering kent in onze warmtewet wel een bovengrens. Is een project weinig risicovol, dan is er ruimte om winst te maken tot dat maximum rendement. Is een project erg risicovol, dan is er een prikkel om kosten te drukken zodat een deel van het rendement uiteindelijk in winst kan worden uitgekeerd. Het Deense model maakt geen winst, maar bepaalt het rendement per project. Zo kan de ene zone duurder uitkomen dan een andere, maar betaal je wel altijd de prijs die voortvloeit uit de gemaakte kosten voor het energiesysteem.
- In beide structuren kent het warmtetarief een wisselwerking met de aansluitbijdrage. In de Deense situatie is er ook een restpost onrendabele top die opgevuld kan worden uit een gemeentepot.
Kortom, Nederland heeft door het introduceren van een price cap op warmte de consumentenmarkt beschermd tegen hoge prijzen en stuurt op kostenefficiëntie door winst toe te staan. Denemarken daarentegen beschermt de consumentenmarkt niet tegen hoge prijzen, maar maakt ze wel acceptabel door winst niet toe te staan. Kostenefficiëntie wordt bereikt door schaalgrootte die bereikt wordt met een aansluitplicht of wordt gestimuleerd door gebruikers deels eigenaar te maken van het warmtenet.
Ook monitort Denemarken jaarlijks de kosten van alle warmtenetten zodat er een efficiency benchmark ontstaat. Op deze wijze leggen directies van warmtebedrijven verwantwoording af aan hun afnemers. Ten slotte hebben consumenten de mogelijkheid om beklag te doen bij het Deens Energie Agentschap.
De Deense warmtetransitie
Denemarken heeft het grote voordeel dat een grote meerderheid van de gebouwde omgeving al is aangesloten op een warmtenet. De eerste stap in de Deense energietransitie is om de bronnen op het warmtenet te verduurzamen. Dat doen ze onder andere door de inzet van hernieuwbare biomassa. Uiteraard krijgen de Denen uit het publiek de kritische vraag: waar komt die biomassa vandaan? Het antwoord luidt dat wat we in eigen land hebben wordt aangevuld met biomassa uit bijvoorbeeld de Baltische staten. Echter, zo verdedigt een eigenaar van een biomassacentrale zich, zal in de toekomst biomassa vervangen moeten worden door andere warmtebronnen zoals geothermie. Tot die tijd wordt biomassa als transitiebrandstof ingezet en wordt zo goed mogelijk gebruik gemaakt van lokale hernieuwbare biomassa. Denemarken heeft in ieder geval hiermee iets indrukwekkends gedaan: het hele land is eensgezind. De bewoners hoeven niet zoveel zelf te doen: de warmtebedrijven (veelal in eigendom van gemeenten) en de producenten werken samen om de centrales te verduurzamen.
Overigens is biomassa niet de enige vorm van verduurzaming in Denemarken. Er zijn meerdere geothermiecentrales, grootschalige zonnewarmteprojecten en benutting van warmte uit rioolwater, zeewater en datacenters met behulp van industriële warmtepompen is sterk in opkomst (zie winternummer 2018 100 MW warmtepompen in Kopenhagen). Dankzij de goede beheersing van de retourwatertemperatuur kunnen de Denen een hoger energetisch rendement behalen op biomassa en warmtepompen dan bij de meeste warmtenetten in Nederland nu het geval is.
De rol van overheid, markt en bewoner
De rode draad in het Deense model is dat de overheid een grote rol pakt. Van bewoners en markt wordt weinig gevraagd. Door die aanpak redelijk vroeg vast te stellen en vast te houden is het Deense warmtenet uitgegroeid tot de schaal van vandaag.
De energietransitie bestaat in zo’n volwassen markt uit kleine bijstellingen: het inwisselen van een bron, het langzaam verlagen van de temperatuur en het eventueel introduceren van een maximum warmteprijs. Maar, zoals Morten Duedahl in het openingspraatje aangeeft, is dit een Deense keuze geweest.
In Nederland is nu nog sprake van veel discussie over de rol van overheid, markt en de afnemers van de warmte. We willen graag vrijheid en marktwerking, de overheid wil geen techniekkeuzes maken en we willen inspraak van de burgers. We laten gemeentes warmteplannen vaststellen en doen nog geen uitspraak over een landelijke strategie voor de inzet van bronnen en technieken. Dat proberen we nu wel te verkrijgen door regionale energiestrategieën op te stellen. Echter, en dat moeten we ook niet vergeten, is onze startsituatie anders dan die van Denemarken. We bevinden ons nog niet in een volwassen markt en kunnen nog kiezen hoe we onze nieuwe energiesysteem invullen en laten groeien. Wie weet, slagen wij er wel in om een goed werkend en betaalbaar energiesysteem te bouwen op de fundamenten van markt en bewoners. Of wie weet, besluiten we de overheid toch een grotere sturende rol te geven zoals dat in Denemarken met veel succes is gedaan. Wat we in ieder geval van de Denen kunnen leren is dat een heldere gemeenschappelijke koers een grote slagkracht mogelijk maakt.
Bron: WN Magazine – nr 31 – Herst/Winter
Max Brouwer (Talent voor Transitie)