Warmtekavels, tariefregulering en de financiering van warmtebedrijven: de vervolgsessie over de Wcw op 7 november 2024 ging dieper in op de inhoud van deze zaken, in relatie tot de nieuwe wetgeving die eraan komt. Met 100 deelnemers in de zaal maakten verschillende experts samen met de Programmaraad Wet- en Regelgeving van Stichting Warmtenetwerk de vertaling van theorie naar de praktijk.
“Ik ga jullie aan de spelregels houden”, belooft Ernst Japikse aan de ruim 100 aanwezigen in de zaal in hotel Van der Valk in Breukelen. Eén van die spelregels die Japikse, voorzitter van Stichting Warmtenetwerk, stelt: iedere aanwezige mag gezien de tijd maar één vraag stellen aan de sprekers, om iedereen een kans te geven. Daarna moet de Catchbox (kubus met microfoon) echt door naar een volgende vragensteller. Want vragen zijn er genoeg, over deze ‘taaie kost’.
Een verdiepingsslag, is op voorhand de belofte aan de aanwezigen van de vervolgsessie over de Wet collectieve warmte (Wcw) op 7 november. De basis is tijdens de kennissessie in januari 2024 al gelegd. Michelle de Rijke, voorzitter Programmaraad Wet- en Regelgeving van Stichting Warmtenetwerk, blikt nog wel kort terug op die eerdere bijeenkomst. Toen waren er op voorhand 180 vragen toegestuurd. Dat was te verklaren: voor het eerst was de definitieve tekst van het wetsvoorstel bekend en voor het eerst kwam er een toelichting vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Na afloop kwam direct het verzoek voor een vervolgsessie.
Tussen januari en nu zijn nog verschenen: het Besluit collectieve warmte en een Nota van wijziging, met een kamerbrief waaruit blijkt dat de Wcw alleen niet voldoende is. “Er is flankerend beleid nodig, onder meer om de betaalbaarheid mogelijk te maken.”
Kavelsystematiek
Eerste spreker Eline van den Ende neemt de aanwezigen namens het Ministerie van Klimaat en Groene Groei mee in twee specifieke onderdelen uit het wetsvoorstel: de kavelsystematiek en de tariefregulering.
De gemeente stelt de warmtekavel vast. “Het is daarbij niet zo dat die kavel helemaal gevuld moet worden door één collectief warmtesysteem – dat mogen er wel tien zijn”, legt zij uit. Via de kavelsystematiek geeft de gemeente warmtebedrijven taken en verplichtingen (ze moeten burgers en bedrijven die dat willen daadwerkelijk aansluiten) en burgers duidelijkheid: zij krijgen aansluitrecht (en géén aansluitplicht).
De omvang moet zodanig zijn dat ‘een warmtebedrijf binnen de warmtekavel een collectieve warmtevoorziening op een doelmatige wijze kan aanleggen en exploiteren’. Dat wil zeggen: als het erbij trekken van de wijk ernaast het warmtenet goedkoper maakt, dan is de gemeente verplicht die wijk erbij te voegen. Op die manier zullen de kosten het laagst zijn voor het warmtebedrijf en de eindgebruiker.
Tweede punt: de omvang moet zodanig zijn dat er binnen de warmtekavel een zekere (duurzame) bron is.
Het derde punt is een toevoeging uit de genoemde Nota van wijziging: voor een efficiënte warmtetransitie is het zaak dat een gemeente onderzoekt wat de plannen zijn van de buurgemeenten en welke bronnen zij ter beschikking hebben. En dus samen optrekt wanneer wenselijk. De provincie ziet hierop toe en mag zo nodig ingrijpen. “We verwachten dat dit niet zo vaak zal voorkomen”, zegt Van den Ende. “Want er zal veel vooroverleg zijn tussen gemeenten om te bezien wat maatschappelijk de beste manier is om de warmtekavel vast te stellen.”
Een warmtekavel vergroten mag als het rendement voor het warmtebedrijf overeind blijft (de ACM ziet hierop toe). Verkleinen ook, met instemming van het warmtebedrijf. “Omdat je dan inbreuk maakt op de verworven rechten van het warmtebedrijf.”
Gemeenten kunnen een ontheffing verlenen binnen een warmtekavel voor kleine collectieve systemen (tot 1.500 aansluitingen). Kavels samenvoegen kan ook, mits de kavels hetzelfde warmtebedrijf hebben. Via zogeheten derdentoegang kunnen meerdere warmtekavels ook een bron of infrastructuur delen.
Tariefregulering en vereveningsfonds
“Vaststellen van kavels is spannend voor gemeenten en hun inwoners omdat je nog niet weet welk tarief erbij hoort”, zegt Van den Ende als bruggetje naar het onderwerp tariefregulering. De Wcw gaat uit van een kostprijsplus-benadering: verbruikers betalen niet meer dan nodig, warmtebedrijven verdienen hun kosten terug met een redelijk rendement en die kosten zijn transparant.
Het maximumtarief wordt bepaald per warmtekavel, want dit is afhankelijk van de kostenstructuur in die warmtekavel. “Dat past heel sterk bij de gemeentelijke regierol die de kavel kan vergroten en verkleinen en zo kan sturen op kostenefficiëntie.”
Als nadeel noemt Van den Ende dat er tariefverschillen tussen verschillende kavels ontstaan. Daar is in Nederland geen ervaring mee, maar in Denemarken wel. Daarin zit – uitzonderingen daargelaten – een bandbreedte van 100-140 %.
De overgang naar dit tariefsysteem gaat in drie fasen tot aan 2034. “We starten de Wcw met een correctie op de gasreferentie in combinatie met maximale tarieven. Die eerste fase geeft de ACM de mogelijkheid om kennis op te bouwen over tarieven. Politiek is het ook belangrijk om inzicht te krijgen.”
Om consumenten te beschermen tegen excessen is er een tarieflimiet bedacht, met daarbij het zogeheten vereveningsfonds. Liggen de kosten voor warmte in een bepaalde kavel hoger? Dan kan het warmtebedrijf een bijdrage krijgen uit dit fonds. Alle consumenten betalen hiervoor een kleine toeslag.
Om de betaalbaarheid voor de gebruiker te borgen wordt verder gekeken naar de WIS (“die is tijdelijk maar we kijken of die structureel kan worden”), relatieve prijsgarantie en doelgroepencompensatie. “Het wordt richting de voorjaarsbegroting heel spannend welke opties we rond kunnen krijgen. We erkennen wel dat dit nodig is om de aantrekkelijkheid van collectieve warmte te verbeteren.”
Publieksvraag: waarom kunnen er niet gewoonweg dure en goedkope gebieden zijn qua warmte? Waarom verevenen? Van den Ende legt uit dat het Ministerie wil voorkomen dat er in fase 2 (per 2028) tariefschokken gaan ontstaan. “Die zorgen niet voor draagvlak.”
Kavelgrootte: ‘Go big or go home’
Roy Hendriks van Fakton Energy en Astrid Madsen van Astrid Madsen Advies gaan in het tweede deel van de middag verder in op kavelsystematiek en kavelstrategie. Hun stelling: ‘Go big or go home’. Om die te onderbouwen peilen ze bij de aanwezigen wat voor gemeenten belangrijke punten zijn om te bereiken met hun kavelstrategie. Dat blijken – gezien de handen die omhooggaan in de zaal – ‘schaalvoordelen qua financiering’, ‘systeemefficiëntie’ en ‘kostensocialisatie’ te zijn.
Een vergelijkingsrondje tussen kleine en grote kavels, met daarbinnen kleine en grote systemen, volgt. Wanneer komen de door de aanwezigen genoemde belangrijke punten het best uit de bus? Dat blijkt vooral bij grote kavels te zijn, met één groot warmtesysteem of meerdere kleine systemen.
Holland Rijnland
Een praktijkvoorbeeld waarbij zij zelf zijn betrokken is Holland Rijnland. Daar bestaat de potentie om meerdere bestaande gebiedsclusters en warmtesystemen aan elkaar te knopen tot een groot regionaal verbonden warmtenet dat loopt vanaf de Duin- en Bollenstreek via Leiden richting het oosten naar Alphen aan den Rijn. Interessant ook omdat er mogelijk meerdere aardwarmtebronnen zijn plus warmtelevering via WarmtelinQ.
Die stip op de horizon is er. Maar hoe bereik je dat met de wetenschap dat er nú gemeenten zijn die besluiten moeten nemen over hun warmtekavel, bijvoorbeeld omdat ze met nieuwbouwplannen aan de slag zijn? “De inzet is toewerken naar een groot kavel, maar de weerbarstige praktijk is dat er een groeimodel nodig is”, zegt Madsen. “De afspraak is dat we samenwerken en afstemmen en elkaar tijdig informeren over wat de plannen in de subclusters zijn.”
In het algemeen: gemeenten hebben echt wat te doen, benadrukt Hendriks. Als begin 2028 op zijn vroegst de schop in de grond kan, is het zaak uiterlijk in 2026 een warmtebedrijf en kavelplan te hebben. “Je zult nu al aan de slag moeten met nadenken over het warmteprogramma. Deze periode is cruciaal, wil je over paar jaar stappen zetten richting realisatie.”
Kapitaal voor de warmtetransitie
In het blokje na de koffiepauze gaat Erik van Veen in op de visie van de Rabobank op de financiering van warmtebedrijven.
Om de nodige doorbraak in de warmtetransitie te bewerkstelligen zijn kapitaal, draagvlak onder bewoners, expertise en uitvoeringskracht nodig. Met dat als vierde genoemde punt bedoelt hij niet alleen mensen die daadwerkelijk de netten aanleggen, maar alle functies die nodig zijn in een warmtebedrijf. “Contracting, risicobeheersing – dat wordt schromelijk onderschat door veel gemeenten. Ook wij als Rabobank hebben op dat vlak zaken mis zien gaan. We weten dat we die risico’s niet moet onderschatten.”
Genoemd feit, op basis van cijfers van Greenvis: er is voor de gewenste 2,5 miljoen warmtenetaansluitingen in 2050 een bedrag van 36 miljard euro nodig.
Investeren in een warmtebedrijf vraagt om eigen vermogen en vreemd vermogen gefinancierd door de bank. In een vroeg stadium van een warmteproject (ideefase, engineering) bestaat kapitaal vooral uit eigen vermogen en subsidies. “Dat is typisch geen fase waarin de bank gaat financieren, terwijl die kosten voor een project met ongeveer 3.000 aansluitingen al snel 2 miljoen euro zijn.”
Vreemd vermogen
Hoe kijkt de bank naar financieren met vreemd vermogen? Bij grote bedrijven als Vattenfall en Eneco worden risico’s verdeeld over meerdere projecten. “Er zijn weinig stand alone warmtebedrijven die hiervoor in aanmerking komen.” Iedere kavel in een aparte SPV (Special Purpose Vehicle) ligt voor de hand, een financieringsstructuur die bekend is van wind- en zonprojecten. “Die beoordelen we op basis van de kasstromen van het project zelf. Dat vinden wij de meest geëigende structuur voor een opbouwend portfolio.”
Warmteprojecten kennen een groot aantal risico’s. Banken zullen bij financieren kijken naar het beperken daarvan. Drie aandachtspunten: de juiste bedrijfsstructuur (een professionele organisatie met een goed trackrecord scoort beter), de zekerheid van cashflows (is bijvoorbeeld het vollooprisico afgedekt?) en de financieringsstructuur.
Twee termen die Van Veen uitlicht: gearing (de verhouding tussen vreemd vermogen en eigen vermogen) en DSCR (de verhouding tussen schuld en cash flows, voluit Debt Service Cover Ratio). “Die getallen worden per businesscase bekeken. Zijn er veel onzekerheden, dan is er een hoge DSCR en meer eigen vermogen nodig.”
Wat gearing aangaat, verwijst hij naar een getal genoemd door Fakton: dat 90% financiering met vreemd vermogen mogelijk zou zijn voor een warmtenet, wanneer eenmaal een functionerend Waarborgfonds operationeel is. “Dat is, verwacht ik, geen getal waar wij als bank comfortabel mee zullen zijn.” Invest-NL noemde eerder 80% voor een risicoloos project. Ook dat blijkt aan de hoge kant. Van Veen komt zelf uit op 70-80% financiering met vreemd vermogen, ook bij een waarborgfonds. “Dit is voor partijen die overwegen een warmtebedrijf op te richten belangrijk om mee te nemen.”
Laatste punt: de Wcw heeft – mits goed uitgewerkt – wat de Rabobank betreft een positief effect op het risicoprofiel, maar er is één groot punt van zorg: er ontstaan straks nieuwe warmtebedrijven zonder trackrecord. Die zullen moeten nadenken hoe ze partijen die al wel ervaring hebben kunnen betrekken.
Dagvoorzitter Ernst Japikse besluit de presentatie met een heldere conclusie: “Een warmtebedrijf starten en opereren is geen easy ride. Dat moet je goed voorbereiden.”
Meer informatie
Bekijk hier de presentaties:
- Presentatie Roy Hendriks en Astrid Madsen over de impact van de Wcw op Kavelstrategie
-
Presentatie Erik van Veen over de financiering van warmtenetten
- De presentatie van Eline van den Ende over de kavelsystematiek en tariefregulering volgt binnenkort
- Bekijk hier de foto’s van de Kennissessie Wcw van 7 november 2024
De datum voor het Warmte Congrestival 2025 is ook al bekend: noteer 20 november 2025 alvast in uw agenda. Meer informatie volgt!
Auteur:
Paul Diersen
Paul Diersen