Sinds de aardgasvrije ambitie van de Nederlandse overheid bekend is, zijn in het land verschillende lokale initiatieven ontstaan om wijken of buurten op warmtenetten aan de sluiten. Een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen gaat in op de succesfactoren van deze initiatieven en neemt de behaalde resultaten onder de loep. Uit de aanbevelingen blijkt dat een sterke organisatie met veel kennis en goede netwerken onontbeerlijk is om tot een succesvolle ontwikkeling van een lokaal warmtenet te komen.
De Nederlandse overheid heeft besloten dat vanaf 2050 alle Nederlandse woningen aardgasvrij moeten zijn. Hierop zijn in verschillende gemeenten initiatieven ontstaan om tot warmtenetten te komen. Behalve gemeenten, warmtebedrijven en energiebedrijven staan ook bewonersgroepen aan de wieg van dergelijke projecten. Zij willen samen met de buurt collectieve warmte organiseren. Om te onderzoeken hoe succesvol deze burgerinitiatieven zijn heeft de Rijksuniversiteit Groningen het rapport ‘Buurtwarmteprojecten door burgerinitiatieven, meer dan koudwatervrees in samenwerking’ geschreven samen met de Hanzehogeschool Groningen, TNO en Grunneger Power i.s.m. Paddepoel Energiek. Het project is mogelijk gemaakt door financiële ondersteuning van RVO (MVI), Enpuls en de gemeente Groningen. In het onderzoek staat het Groningse project 050 Buurtwarmte in de wijk Paddepoel centraal. Dit project wordt vergeleken met andere projecten die de laatste vijf jaar gestart zijn, in de Wageningse Benedenbuurt, de Haagse Vruchtenbuurt en het Amsterdamse Ketelhuis/Wilhelmina Gasthuisterrein.
Succesfactoren
Het onderzoek behandelt de succesfactoren van de door warmtenet-burgerinitiatieven behaalde resultaten. Zo is het belangrijk dat de initiatieven een duidelijk doel en voldoende capaciteit hebben en goed georganiseerd zijn. Daarnaast spelen waarschijnlijk sociale omstandigheden een rol: het naburige netwerk, de wijk en de participatievorm. Verder is het externe publieke netwerk belangrijk, oftewel de rol van de gemeente en semipublieke organisaties zoals woningcorporaties, waterbedrijven en netbeheerders. Ook het private netwerk moet sterk zijn; denk aan adviseurs, financiers, energiebedrijven en verwante organisaties. En daarnaast zijn er ook de materiële omstandigheden: de technologie van de gekozen energiebron en de bio-fysieke omgeving zoals de wijkstructuur en de aanwezigheid van water of aardwarmte.
Behoorlijk kennisniveau
De doelstellingen van de vergeleken warmte-initiatieven lijken op elkaar, maar de samenstelling, deskundigheid en organisatiegraad van de groepen variëren. In Paddepoel was met name in het begin deskundigheid en organisatiegraad nog onvoldoende aanwezig waardoor het lastig was om tot resultaten te komen. Het is van belang dat initiatieven aan het begin een behoorlijk kennisniveau hebben van hun wijk, de techniek, verdienmodellen, communicatie en participatie. Dit geldt eveneens voor het gebruik of de opbouw van netwerken. Hierbij kan de ondersteuning met betaalde krachten een gebrek aan eigen deskundigheid compenseren.
Gemeenten
Uit het onderzoek blijkt dat gemeenten en andere overheden lokale warmte-initiatieven waar mogelijk ondersteunen. Zo lukt het de initiatieven meestal wel om voldoende financiële middelen te verkrijgen, onder meer uit het Programma Aardgasvrije Wijken. Door bestaande contacten en vergelijkbare doelstellingen is samenwerken met de gemeente relatief eenvoudig. Gemeenten eisen wel een bepaalde mate van professionaliteit en als dat het geval is, krijgen de initiatieven volop de ruimte. Maar als professionaliteit ontbreekt, kiezen gemeenten soms voor andere wegen. Dit kan bijvoorbeeld een samenwerking zijn met andere partijen zoals woningcorporaties, een waterbedrijf of een netbeheerder om warmtenetten te realiseren. Ook private partijen, zoals ingenieursbureaus, banken, installateurs of energiebedrijven, worden regelmatig betrokken bij het proces rond warmtenetten. Maar ook zij stellen hoge eisen aan de professionaliteit van lokale warmte-initiatieven. Een zorgvuldige selectie van bedrijven bleek nodig, zoals bijvoorbeeld in Wageningen en Amsterdam.
Aanbevelingen
Uit het onderzoek blijkt dat warmte-initiatieven kansrijk zijn als zij goed ingebed zijn in lokale netwerken en daarnaast beschikken over een groep gemotiveerde, doelgerichte en kundige deelnemers. Het grote voordeel van lokale initiatieven is dat de buurt gemobiliseerd wordt. De mate waarin dit gebeurt verschilt overigens. Een andere belangrijke succesfactor is de betrokkenheid van een overheid of een kundig private of semipublieke partij. De belangrijkste aanbevelingen uit het rapport ‘Buurtwarmteprojecten door burgerinitiatieven, meer dan koudwatervrees in samenwerking’ zijn:
-
De structuur van de organisatie moet deugen. Bepaal goed wat je wilt en zorg voor capabele mensen. Denk goed na over eigen scholing, professionalisering, samenwerking en taakverdeling met derden. Bedenk scenario’s.
-
Zorg voor inbedding in de omgeving en ben transparant over keuzes. Toon betrokkenheid bij de wijk en zorg voor een goede communicatie. Houd het leuk en bouw een netwerk op.
-
Goede contacten met de overheid en publieke partners zijn onontbeerlijk. Daar kan een eventuele samenwerking uit ontstaan, met financiële en materiele hulp tot gevolg.
-
Ook contacten met private partijen zijn vaak handig, maar bedenk goed onder welke voorwaarden de samenwerking verloopt.
-
Contact met gelijkgestemden in de vorm van energiekoepels of andere organisaties kan heel nuttig zijn om bijvoorbeeld kennis uit te wisselen.
-
Zorg dat je een goed beeld hebt van je omgeving. Welke mogelijkheden voor energieopwekking zijn er bijvoorbeeld? Is er een bestaand net of is opslag mogelijk?
-
Maak een goede analyse van de technologie en bronnen die je wilt, gebruik kennis uit eigen gelederen of huur kennis in, maak een eigen plan van eisen.
Meer informatie:
Auteur:
Joop van Vlerken
Joop van Vlerken