Nederland heeft ambitieuze doelen gesteld om de gebouwde omgeving te verduurzamen. Steeds meer woningen gaan van het gas af. Ze worden aangesloten op warmtenetten of stappen over op hybride of volledig elektrische warmtepompen. Om de verduurzaming van de gebouwde omgeving op regionaal niveau te volgen, moeten beleidsmakers weten waar er warmtepompen zijn geïnstalleerd. Het pilotonderzoek van CBS, dat op 24 juli jl. is gepubliceerd, toont aan dat woningen met een elektrische hoofdverwarmingsbron, zoals een warmtepomp, kunnen worden geïdentificeerd op basis van kenmerkende seizoenspatronen in hun elektriciteitsverbruik.
Het uitzoeken van het type hoofdverwarming per woning is een belangrijke en ingewikkelde puzzel. Voor warmtepompen is er informatie op adresniveau vanuit de registers van de RVO van energielabels en ISDE-aanvragen, maar de dekking is onvolledig. Veel woningen met een niet-geregistreerde warmtepomp blijven buiten dus buiten beeld. Tot op heden waren deze woningen vrijwel niet te identificeren—ook niet op basis van verder beschikbare gegevens, zoals het jaarverbruik van elektriciteit en aardgas.
Datasets elektriciteitsverbruik op maandbasis
Op basis van de recent beschikbaar gestelde datasets van het elektriciteitsverbruik op maandbasis laat het pilotonderzoek van CBS zien dat woningen met een warmtepomp een sterk seizoensafhankelijk elektriciteitsverbruik vertonen, met een piek in de koude wintermaanden. Het elektriciteitsverbruik kan worden opgedeeld in een seizoensonafhankelijk basis finaal verbruik en een seizoensafhankelijk aanvullend finaal verbruik. Daarbij modelleren we het aanvullend finaal verbruik als een lineaire toename bovenop het basis finaal verbruik als functie van het aantal graaddagen. Woningen met een geregistreerde warmtepomp hebben typisch een veel hoger aanvullend finaal verbruik dan andere woningen. Dat effect is nog duidelijker wanneer de verdeling van het aanvullend finaal verbruik wordt uitgesplitst naar het woningtype, bouwjaar en bewonersaantal van de woningen.
Seizoenspatronen
Per subpopulatie van woningtype, bouwjaarklasse en bewonersklasse kan een drempelwaarde van het aanvullend finaal verbruik worden ingesteld, waarbij een hoger verbruik wijst op een woning die waarschijnlijk hoofdzakelijk elektrisch verwarmd wordt. Op die manier is het mogelijk om woningen met een niet-geregistreerde warmtepomp op basis van seizoenspatronen in hun elektriciteitsverbruik toch te herkennen als hoofdzakelijk elektrisch verwarmde woningen. Dat is cruciale informatie om de puzzel te leggen van het type hoofdverwarmingsinstallatie per woning. Behalve de methode met drempelwaardes, waarbij per woning wordt ingeschat of er wel of niet een elektrische hoofdverwarmingsinstallatie actief is, kan ook een methode worden gebruikt op basis van kansen. Dat levert per woning een kans tussen de nul en honderd procent op voor het aantreffen van een elektrische hoofdverwarming.
Aanvullende informatie nodig
De resultaten van dit onderzoek zullen gebruikt worden om de bestaande statistiek van het energieverbruik van huishoudens aan te scherpen. Uitdagingen liggen met name in het identificeren van woningen waarbij het verwarmingstype niet eenduidig is, zoals woningen met een hybride warmtepomp of woningen aangesloten op een lage temperatuur warmtenet in combinatie met een individuele warmtepomp. Om de afbakening verder aan te scherpen is informatie nodig over welke woningen gebruik maken van stadswarmte en of blokverwarming. Daarnaast zal de beschikbaarheid van maanddata over meerdere jaren gebruikt worden om de stabiliteit van de methode te verkennen en verbeteren.
Verdeling wijken met warmtepompen en warmtenetten
Deze benadering van de datasets geeft op regionaal niveau (bijvoorbeeld op gemeente- of wijkniveau) belangrijke informatie. Ten opzichte van de al bekende woningen met een warmtepomp vinden we met de beschreven methode relatief veel elektrisch verwarmde woningen in gebieden met stadsverwarming en in nieuwbouwgebieden. Woningen met stadsverwarming zijn geconcentreerd in specifieke, vaak stedelijke, gebieden. Op adresniveau is er geen dataset beschikbaar over welke woningen zijn aangesloten op een warmtenet en hoeveel warmte zij afnemen. Om die reden kunnen woningen die zowel gebruik maken van een warmtepomp als een (lage temperatuur) warmtenet niet worden geïdentificeerd. Gegevens van warmteleveringen op adresniveau zijn een vereiste in de eerste plaats om woningen met stadsverwarming beter in kaart te brengen, maar ook om hybride verwarmingsvormen waar te nemen.